dinsdag 23 november 2010

Frans dorpje geëvacueerd vanwege munitievondst


Er gaat bijna geen maand voorbij of er is weer iets in het nieuws over de Eerste Wereldoorlog. Als je naar Frankrijk gaat en je bekijkt een plaatselijke krant dan vind je altijd wel een artikeltje dat op een of andere manier met de oorlog te maken heeft. Nu is er weer opschudding in het plaatsje Coucy-lès-Eppes, in de buurt van Laon in het achterland van de Chemin des Dames. In het dorp is tijdens grondwerkzaamheden voor nieuwbouw van een huis, een voormalige Duitse munitiedump gevonden. Naar schatting 30 ton explosieven verdeeld over zo'n 1600 granaten van 10,15 en 21 cm. De granaten staan allemaal rechtop met de punt omhoog in een zone van 16 bij 1,5 meter op een diepte van 80 centimeter.

Het dorp is in rep en roer want overdag, als de mijnopruimers bezig zijn, moeten bijna alle bewoners (een kleine 500 van de 650) het dorp uit. Zesentwintig mijnopruimers denken er nog de hele week mee bezig te zijn voor alles is afgevoerd. Aan het einde van elke werkdag rijden er drie vrachtauto's onder escorte met hun explosieve lading weg uit het dorp, één naar Sissone, het militaire kamp, en de andere twee naar Suippes voor een onmiddelijke vernietiging.


Intussen zijn de plaatselijke historici ook al in hun archieven gedoken om de munitieopslag te verklaren. Waarom een depot op deze plaats? Natuurlijk wordt er meteen weer gezegd dat het een strategische plek is. "Het dorp was door het Duitse zevende leger uitgekozen vanwege de strategische ligging". Dat zal best, zo was elke dorp strategisch. Overtuigender is de aanwezigheid van een spoorverbinding. Coucy-lès-Eppes was een overslagpunt van normaalspoor naar smalspoor. De smalspoorverbinding werd in 1917 aangelegd van Coucy-lès-Eppes naar het zuiden via Festieux, voor de bevoorrading van het front van de Chemin des Dames met munitie. Zo simpel kan het ook zijn.



Hier nog een filmpje waarin de inwoners van het dorp hun reactie geven:
http://lorraine-champagne-ardenne.france3.fr/info/champagne-ardenne/le-village-de-coucy-les-eppes-evacue-aisne-65783808.html?onglet=videos&id-video=000184741_CAPP_LevillagedeCoucylsEppesbienttvacu_101120101817_F3

Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

zondag 21 november 2010

De Generaal met het houten been


Ik had niet gedacht nog een keer terug te moeten komen op het armen en benen onderwerp, maar Mathieu maakte mij er op attent dat het museum toch wel degelijk een object in de collectie heeft dat binnen dit kader past. Het is een houten been, waarvan het niet meteen duidelijk was aan wie het had toebehoord. Een kleine navraag wees uit dat het gaat om het houten been van Generaal Menno David Graaf van Limburg-Stirum, oud Minister van Oorlog (1807-1891)
Het is weer een mooi voorbeeld van de relaties die tussen verschillende objecten in de collectie bestaan. In de bibliotheek vinden we een boekje dat als eerbetoon aan de generaal verscheen in 1892:
Een zeldzaam Nederlander. Levensbeschrijving van zijne excellentie Menno David Graaf van Limburg Stirum. door Doctor J.A.van der Stok.
Daaraan ontleen ik de volgende feiten en anekdotes:


Menno wordt geboren op het buitenverblijf Rockfield nabij Wexford in Ierland op 30 november 1807 als vijfde van tien kinderen. Zijn voornaam is een rechtstreekse verwijzing naar Menno van Coehoorn, de beroemde vestingbouwer, waarmee in de verte een familieverwantschap bestaat.
Zijn vader, Frederic Willem graaf van Limburg Stirum, was Luitenant-Generaal, die in 1813 zijn diensten aanbood aan de Prins van Oranje, en met hem vanuit Engeland naar Holland vertrok. Menno was toen zes jaar en bleef met de rest van de familie voorlopig in Ierland achter, totdat in 1821 ook moeder en de kinderen richting Den Haag gingen.
De 13-jarige Menno begint zijn militaire carrière als cadet-page op de artillerie- en genieschool in Delft. Nog geen 4 jaar later wordt hij benoemd tot 2e luitenant van het korps ingenieurs, mineurs en sappeurs, en komt terecht bij het garnizoen in Grave. Via stationneringen in Breda, Oostende en Ieper belandt hij uiteindelijk begin 1832 in Antwerpen. Hij is dan intussen 1e Luitenant.

Tijdens de Belgische opstand waarbij België zich uiteindelijk afscheidt van de noordelijke Nederlanden, is in Antwerpen in oktober 1830 een oproer uitgebroken. Het garnizoen van de stad, onder bevel van generaal Chassé, trekt zich terug op de Citadel. Twee jaar houdt deze situatie stand, onder betrekkelijke rust en inactiviteit. Van Stirum maakt er in zijn nagelaten brieven meermalen melding van dat hij zich opwindt over het werkeloos toezien. Het gebrek aan handelen is voor Van Stirum onbegrijpelijk.
"Het bloed kookte hem; wild brieschten zijne gedachten op; reikhalzend stak hij beide handen uit tot het verrichten van "daden", maar de fiere leeuw werd als in eene kooi opgesloten en tot werkeloosheid gedoemd". De Citadel werd versterkt en een verbinding met Holland in stand gehouden zodat met niet genoodzaakt hoefde te zijn om "zoolen en schoenen te eten".Eind 1832 komt in de situatie verandering als Belgischgezinde Franse troepen overgaan tot beschieting van de Citadel. Het is tijdens deze beschieting dat Van Stirum zijn rechter onderbeen kwijtraakt. In zijn eigen woorden beschrijft hij het gebeuren in een brief aan zijn vader:

"Mijn dierbare vader
Ik schrijf in de haast een paar woorden om u te zeggen, dat ik in eene goede gezondheid verkeer en op een goede weg ben om spoedig genezen te zijn van eene zeer ernstige wond, welke ik kreeg in den avond van den 6-den door het vallen van een van 's vijands bomscherven.
Daar u vroeger of later de waarheid toch moet weten, zal ik u zeggen, dat op dien avond ons vivre magazijn in brand stond - en dat ik enkele werkers bij mij had, met wie ik trachtte den brand te blusschen - na enkele ogenblikken dit te hebben beproefd, ging ik iets terug van het gebouw en bijna onmiddellijk daarna voelde ik eene terugstootende en plotselinge schok in het lagere gedeelte van mijn rechter been.
Ik viel op de linkerzijde en daar het andere been in drie stukken was, waarvan de voet eene vormelooze massa geleek, droeg ik mijnen werkers op, mij naar het hospitaal te dragen. Dit geschiedde en de doctors, na de beenbreuk onderzocht te hebben, zeiden dat dit een geval van afzetten (amputatie) was - en vroegen of ik daartoe kon besluiten. Ik lag te bed en antwoordde met een lach, dat ik het best vond en verzocht hun om maar direct te beginnen - de 2 chirurgijn-majoors in het hospitaal voerden de operatie in 5 minuuten uit met de meest mogelijke kundigheid.
Ik heb zelfs niet even maar ene kik gegeven.
Ik ben nu in een veilig, klein kamertje en zeer goed, maar ...
Wat is toch de bedoeling met te blijven in dit onbegrijpelijke slachthuis? Sinds 8 dagen hebben de Franschen zoo'n overweldigende hoeveelheid bommen en andere projectielen in het fort geworpen, dat het als bezaaid is met ijzer. Ik heb geen tijd om meer te vertellen en het schrijven vermoeit mij. Breng allen thuis, alles liefde over en geloof mij als altijd Uw toegenegen zoon Menno"


Bij de operatie assisteert de hospitaalbediende B.Hesselink met wie Van Stirum nog jarenlang een briefwisseling onderhoudt. Bij de herdenking van het bombardement op Antwerpen, 50 jaar later, blikt Hesselink terug: "Ik zeg het nog vaak, de Graaf mag een held genoemd worden want toen zijn been werd afgezet, heeft hij niet eens gezegd: "dat doet mij zeer", maar wel "is het haast gedaan, het verveelt me". Den anderen dag zei de Graaf: "Hesselink, zou je mijn been nog kunnen wedervinden?" - "Wat zou de Luitenant er mee willen doen?" - "Ik wou er eene pijp van gehad hebben".Tegen zijn oppasser, die kort na het ongeluk stond te wenen van verdriet, schijnt Van Stirum gezegd te hebben: "Ben je gek vent, je moest pret hebben en lachen, want weet je wel dat je voortaan nog maar eene laars te poetsen hebt".

De bezetting van de Citadel van Antwerpen houdt 23 dagen stand en moet zich dan overgeven. Van Stirum verblijft voor verpleging tot begin 1833 in Antwerpen en wordt nog tijdens deze periode benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde 4e Klasse. Hij bezat toen al het Metalen Kruis voor Moed, Beleid en Trouw en er zouden nog meer onderscheidingen volgen. De 30e november 1832 (de dag van Van Stirum's verjaardag) is de geschiedenis ingegaan als de dag van het eerste schot op de vesting.


In april 1833 vertrekt Van Stirum naar zijn familie in Den Haag, maar hij is er de man niet naar om de dienst te verlaten en thuis te gaan zitten. Zoals hij zelf zei:
Hij hoefde niet uit het raampje te kijken als een ouwe sok, en hij kon nog zwemmen. Vaak zei hij "wil je wel geloven dat ik meestentijds vergat dat ik een stelt had?"
In 1834 is hij weer als 1e Luitenant Ingenieur in Grave werkzaam, nu met een houten been.
Zijn carrière zet zich voort. In 1842 wordt hij benoemd tot Kapitein Ingenieur en in dat zelfde jaar wordt hij Ridder van de Nederlandse Leeuw en benoemd tot Secretaris der speciale commissie van inspectie over het militair onderwijs aan de Koninklijke Militaire Academie. Het jaar daarna ziet hij zich geplaatst aan het Departement van Oorlog op het bureau materieel der genie. Intussen is hij door koning Willem III benoemd tot Zijne Majesteits Adjudant in buitengewonen dienst.
In 1857 bij de herdenking van 25 jaar verdediging van de Citadel van Antwerpen, volgt zijn benoeming tot Zijne Majesteits Kamerheer in buitengewonen dienst.
Hij doorloopt de rangen van Majoor en Luitenant-Kolonel en doet na een dienstreis naar België en Engeland in een rapport een voorstel voor het oprichten van militaire slachterijen naar Belgisch voorbeeld. ".. die verbetering is een zegen voor onze soldaten en niet het minst de zieken onder hen, die in het hospitaal verpleegd, tegenwoordig het genot hebben de fijnste stukken vleesch te mogen ontvangen."
We zijn aangeland in 1864 waarin hij bevorderd wordt tot Kolonel en enkele jaren later verplaatst hij zich naar Utrecht als commandant van de 1e Geniestelling. Met de toenmalige Minister van Oorlog ontstaat een verschil van inzicht over fortenbouw. Hij weigert overplaatsing naar Den Bosch en verzoekt om op non-actief te worden gesteld. Hij is dan intussen Generaal-Majoor. Hij maakt in deze periode kennis met de Belgische fortenbouwer Brialmont waaruit een blijvende vriendschap voortkomt.

Van een van zijn vele reizen als privépersoon naar het buitenland, in dit geval naar Rhodos, laat hij een notitie achter voor het repareren van zijn houten been:
"Voor reparatie aan mijn been en hetzelve zwart verven... 3 francs (Ze kennen er geen bliksem van)"

Door de mobilisatie tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870, komt hij weer onder de wapenen en wordt hij commandant van de Hollandse Waterlinie bij Utrecht.
Januari 1871 gaat hij opnieuw op non-actief. In dat jaar is de overdracht van overblijfselen van Nederlandse militairen die gesneuveld waren in de Citadel van Antwerpen, in 1830-1832, naar de begraafplaats Ginneken, waar ook het graf is van Chassé, de bevelhebber van de citadel ten tijde van de belegering. Het zal nog enkele jaren duren voordat hier ook een monument wordt opgericht.
Een jaar later, in 1872, wordt hem de portefeuille aangeboden van Minister van Oorlog. In die rol doet hij een wetsvoorstel voor de afschaffing van de plaatsvervangende dienstplicht. Hij was er van overtuigd dat iedere vaderlander, van welke rang of stand dan ook, zijn vrijheid en onafhankelijkheid zelf moest verdedigen. Het wetsvoorstel wordt echter verworpen en Van Stirum ziet zich genoodzaakt ontslag aan te vragen. Het is voor hem buigen of barsten. Enkele maanden later, in december 1873, gaat hij met pensioen.
In 1874 is dan de onthulling van het monument op de begraafplaats in Ginneken, ter nagedachtenis van de belegering van de citadel, op de dag van het eerste kanonschot, 30 november. Van Stirum houdt op deze dag een redevoering.


De rest van zijn leven staat vooral in het teken van zijn streven tot afschaffing van de plaatsvervanging. Hij voert hierover ook correspondentie met zijn vriend Brialmont, en het komt tot oprichting van een Bond tegen de plaatsvervanging. (Plaatsvervanging of remplacement - de dienstplicht is niet persoonlijk maar kan overgedragen worden op iemand die tegen betaling de plaats inneemt van degene die opgeroepen is.)
"Als iedereen zijne plaats in het leger op tijd inneemt, zal dit niet meer worden beschouwd als eene wijkplaats voor den luiaard en den dagdief, die recht van lijf en leven is; als een ramp voor den jongeling, die, niet bij machte zich vrij te koopen, daarbij wordt ingelijfd. Alsdan zullen alle gegoeden hunne zoons moeten zenden naar die groote school van orde en van tucht."
De Rijnbode schrijft in 1875 naar aanleiding van de oprichting van de Antidienstvervangingsbond:
"Zij, die Scheveningen in den vroege morgen wel eens bezoeken zullen ook wel eens dien forschen grijsaard met dat houten been hebben opgemerkt, wiens voorkomen onmiskenbaar den krijgsman aanduidt. Met eene kracht, die de jeugd hem benijdt, doorklieft hij zwemmende dan de golven, en de acht en zestig jarige Generaal en oud-Minister van Oorlog wint het nog van de kloekste zwemmers in moed en behendigheid. Thans heeft die kloeke grijsaard eene beweging in het leven geroepen tot afschaffing der plaatsvervanging."

Aan zijn liefhebberij, het zwemmen in zee, komt in 1881 toen hij al 74 jaar was abrupt een einde. Niet na waarschuwingen en verzoeken van anderen, want daarnaar luisterde hij niet, maar na inschakeling van de politie.
"Men moet weten dat Van Stirum in de vroegste morgenuren geheel ontkleed (zonder zwembroek), op den rug van een ouden Scheveninger, natuurlijk een vriend van hem, zich zo ver als 't kon in zee liet dragen en dan van dien rug afgleed. Op zekeren morgen stond aan het strand een politiebeambte hem op te wachten (afgesproken werk), en deze bekeurde hem wegens het baden zonder zwembroek. Van Stirum vroeg zeer kalm, hoeveel die boete bedroeg en toen hem dit werd medegedeeld, tastte hij in den zak, betaalde het verlangde en zei heel leuk: - Ik wist niet, dat ik op mijn ouden dag en dan naakt nog zooveel waard was, en ... den volgenden dag zwom hij weer.
De list was dus mislukt. Toen werd Dr. Mess (de baddoctor) in het complot gehaald, en deze liet rode ballons in zee leggen, buiten wier omtrek het verboden werd te baden en sinds dien tijd was voor Van Stirum de aardigheid er af; en van af dat oogenblik heeft de zee hem niet meer omspoeld, en de Scheveningers, die vaak van hem getuigden: "de schoonste zeemeermin kan 't bij hem niet haelen", hebben zich niet meer kunnen verlustigen in de forsche en kloeke slagen, waarmede hun strand- en zeevriend zee bouwde."

In 1882 wordt Van Stirum door de koning benoemd tot Luitenant-Generaal. Zes dagen later vindt in Amsterdam de viering plaats ter herinnering van de dag waarop 50 jaar eerder het eerste schot viel op de citadel van Antwerpen. Van Stirum is de held van de dag en wordt door het publiek bestrooid met bloemen.
Een van de laatste schilderingen in het boekje dat ter ere van Van Stirum is verschenen, gaat over een wandeling die hij maakt samen met zijn vriend Brialmont, langs de Vijverberg in Den Haag. Tijdens de wandeling vindt een emotionele ontmoeting plaats met een oud vrouwtje. Zij geeft te kennen de marketentster te zijn uit de Citadel van Antwerpen en kent Van Stirum nog uit zijn tijd als Luitenant in de vesting.
Op het laatst van zijn leven kon Van Stirum niet meer lopen en werd hij rondgereden in een wagentje, geduwd door een jager van het regiment die hem als bijzondere gunst was toegestaan. Tot het einde toe bleef hij zijn generaalspet dragen, boven zijn burgerkleding. Op 22 juli 1891 overleed deze "zeldzame Nederlander" aan de gevolgen van een beroerte.



Zelf beschreef hij de dramatische gebeurtenis die leidde tot verlies van zijn been als volgt:
Gewond op 6 december 1832 door eene uit de lucht gevallen bomscherf bij het brandende magazijn van levensmiddelen. Op de binnenplaats der Citadel werd mijn rechtervoet, zoo te zeggen terstond, - in het zogenaamd - bomvrij hospitaal te midden van pestlucht en gekerm, afgezet.

Referenties:
Het houten been is objectnummer 067491 in de collectie van het Legermuseum.
Van het boekje "Een zeldzaam Nederlander, enz." zijn drie exemplaren aanwezig. Beschikbaar voor raadpleging is exemplaarnummer 00233758
In de eigen collectie onder objectnummer 00100867 nog een portrettekening Menno David van Limburg Stirum vervaardigd door Gaspard Louis Francois van Kinschot. Verder in de bibliotheek natuurlijk talrijke werken over de gebeurtenissen rondom de citadel van Antwerpen, generaal Chassé, de verhalen over Van Speijk, enz, enz.

Het Nationaal Archief bezit een uitgebreid familiearchief van de familie Van Limburg-Stirum met een gedeelte over Menno David
http://www.nationaalarchief.nl/toegangen/pdf/NL-HaNA_2.21.107.ead.pdf

Informatie over de begraafplaats Ginneken met het Citadelmonument is hier te vinden:
http://www.ginneken-dorp.nl/index.php?main=viewdoc&no=47&hfdstk=3
en het Stadsarchief Breda heeft in de webtentoonstelling oorlog en vrede een flink aantal foto's van hetzelfde monument
http://www.stadsarchief.breda.nl/index.php?option=com_memorix&Itemid=64&task=result&cp=1375&rpp=24



Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

zondag 7 november 2010

Losgeraakte ledematen


De laatste tijd ben ik herhaaldelijk gestuit op losse armen en benen. Niet in het archief gelukkig. Zelfs niet in de onlangs opengebroken kast die jarenlang dicht had gezeten. Voor zover ik weet beschikt het museum niet over menselijke resten.
Toch komen we regelmatig armen en benen tegen in de militaire geschiedenis. Soldaten op het slagveld hebben een veel grotere kans (hoeveel groter?) om een arm of been te verliezen dan, laten we zeggen, een verzekeringsagent of een groentenman (hoewel wij in Schoonhoven vroeger een groentenman met één arm hadden). Zeker in de tijd waarin een kanonskogel iemand niet meteen verpulverde, maar alleen verwondde. Het werd een beetje op de koop toe genomen. Het hoorde er bij en er werd rekening mee gehouden dat iemand een lichaamsdeel kwijt kon raken. In een Duits voorschrift over de taken van een vaandeldrager in de 30-jarige oorlog kwam ik tegen, dat indien de vaandeldrager tijdens het gevecht zijn beide armen verloor, hij zich dan in het vaandel moest rollen om het op die manier te verdedigen. Als extra mogelijkheid was het hem ook toegestaan om het vaandel tussen de tanden te klemmen.
Soms was een soldaat zelfs blij om een arm kwijt te raken. Het betekende een enkele reis naar huis, en wel levend. Om dit te illustreren het nu volgende citaat uit "Grijze zielen" van Philippe Claudel, over een soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Een boektip van Frederiek)

"Ik bleef urenlang in een zaal zitten, naast een soldaat die zijn linkerarm was kwijtgeraakt. Ik weet nog dat hij zei dat hij zo blij was dat hij een arm had verloren, en dan nog wel zijn linkerarm, echt een mazzeltje voor hem als rechtshandige. Over zes dagen zou hij weer thuis zijn - voorgoed. Ver van dit oorlogsbedrog, zoals hij het uitdrukte. Een arm kwijt, heel wat jaren erbij. Levensjaren. Dat bleef hij maar zeggen terwijl hij zijn verdwenen arm liet zien. Hij had zijn verdwenen arm zelfs een naam gegeven: Augustijn. En hij praatte onophoudelijk met Augustijn, nam hem tot getuige, sprak hem toe, plaagde hem. Geluk zit in de kleine dingen. Soms hangt het aan een zijden draadje, soms hangt het aan een arm. Oorlog is de wereld op zijn kop: die kan van iemand die een lichaamsdeel verloren is de gelukkigste mens op aarde maken."


Bekende voorbeelden van hoge officieren die iets moesten missen.

Het been van Lord Uxbridge werd verbrijzeld door een kanonschot tijdens de slag bij Waterloo. Het geamputeerde been is een macaber eigen leven gaan leiden als toeristische attractie in Waterloo. Er zijn heel veel anekdotes ontstaan over dit been en de zaag waarmee het werd afgezaagd wordt bewaard in het National Army Museum. Het been werd eerst begraven in een tuintje en kreeg later een eigen grafsteen. Het trok een enorme hoeveelheid toeristen aan, onder wie onze eigen Prins van Oranje, en bracht geld in het laatje voor de eigenaar. Om aan de vraag te voldoen werden de botten zelfs weer opgegraven en in een vitrine tentoongesteld. Het verhaal rondom dit been gaat nog veel verder maar dat zou een artikel op zichzelf kunnen vormen. Bovendien was er nog een prothese die Lord Uxbridge zich had laten aanmeten, en die ligt nu in het Wellingtonmuseum in Waterloo.(zie foto)


Dan hebben we Generaal Gouraud die in 1915 zijn arm verloor op Gallipoli. Ik heb op de plaats gestaan waar het gebeurd moet zijn, naast fort Sedduhl Bahir, maar er is niets te zien dat aan het feit herinnert. Gouraud is alleen maar beroemder geworden als aanvoerder van de Franse koloniale troepen, en het heeft als voordeel gehad dat hij vrij gemakkelijk te herkennen is op foto's. Hoewel hij toch al vrij herkenbaar is door zijn markante puntbaardje. Hij draagt soms wel iets van een prothese maar die hangt er altijd slap bij en hij geeft een hand met zijn linkerhand. Hij salueert ook met links. Zie ook de filmpjes op de site van British Pathé. Het eerste filmpje bestaat uit korte stukjes uit verschillende jaren die achter elkaar zijn geplakt. In de eerste scenes heeft hij zijn arm nog (voor 1914), in de laatste scenes niet meer (1917 en 1918). Het tweede filmpje laat zijn afscheid zien uit het Franse leger.
http://www.britishpathe.com/record.php?id=80605
http://www.britishpathe.com/record.php?id=13945

Lord Raglan was zijn arm al kwijtgeraakt bij Waterloo voordat hij naar de Krim vertrok als commandant van de Britse troepen. Het schijnt dat we aan hem het begrip raglan-mouw te danken hebben. Zie het artikel in Armamentaria 34, Camouflage op de catwalk, de invloed van het uniform op de burgermode in vogelvlucht, van Mariska Pool.
http://www.collectie.legermuseum.nl/sites/strategion/contents/i004528/arma34%20camouflage%20op%20de%20catwalk.pdf


Een andere vreemde eend is een monument voor een gewonde voet. Het is het Boot Monument, een gedenkteken uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) en het herdenkt Major General Benedict Arnold voor zijn daden in de Battle of Saratoga.

Benedict Arnold raakte drie keer kort achter elkaar gewond en de laatste verwonding aan zijn voet maakte een einde aan zijn militaire carrière. Bijzonder aan het monument is dat de naam van de eigenaar van de voet er niet op vermeld staat terwijl toch iedereen weet om wie het gaat. Een deel van de tekst luidt: "In memory of the most brilliant soldier of the Continental Army who was desperately wounded on this spot". De naam van Benedict Arnold staat er niet bij omdat hij enkele jaren later in de oorlog overliep naar de tegenpartij, de Britten. Hoewel over"lopen" in dit geval misschien een slecht gekozen woord is.



Daniel Sickles was een generaal in de Amerikaanse Burgeroorlog. In de Battle of Gettysburg manoeuvreerde hij zijn legerkorps ongeoorloofd in een onmogelijke positie waar het vrijwel weggevaagd werd. In het gevecht werd zijn been verbrijzeld door een kanonskogel en het moest in een veldhospitaal worden geamputeerd. Kort voor de gebeurtenis was een richtlijn uitgevaardigd door de Army Surgeon General voor het verzamelen van voorbeelden van morbide anatomie en van projectielen en verwijderde ledematen, met het oog op het nieuw opgerichte Army Medical Museum in Washington.


Sickles doneerde zijn been aan het museum in een klein kistje in de vorm van een grafkist en met een visitekaartje er bij. Het huidige National Museum of Health and Medicine heeft het been nog steeds in de expositie, samen met een kanonskogel die vergelijkbaar is met de kogel die hem trof. Sickles zelf ontsnapte door dit voorval aan de krijgsraad omdat men vond dat hij al genoeg gestraft was met het moeten missen van een been. Weer een voorbeeld van een positieve bijwerking.

Ongetwijfeld het meest heroïsch is de geschiedenis van de houten hand van Capitaine Danjou. (foto bovenaan dit artikel)
Het speelt zich af tijdens een vrij onbetekenende episode in de militaire expeditie van Napoleon III in Mexico, het gevecht om Camerone, een Mexicaanse haciënda, op 30 april 1863. Er stonden 62 Legionnairs van het vreemdelingenlegioen met 3 officieren tegenover 2000 republikeinen. Kapitein Danjou, die toen al beschikte over een houten handprothese, had zijn Legionnairs laten zweren stand te houden tot de laatste kogel. Na een urenlang durend gevecht stonden nog zes man overeind die de strijd voortzetten met de bajonet. De laatste drie man gaven zich over onder de voorwaarde dat ze hun wapens konden behouden en hun kameraden mochten begraven. De Mexicanen verloren 500 man. Kapitein Danjou was ook onder de gesneuvelden. Zijn houten hand werd door een plaatselijke boer op het slagveld gevonden en aan het vreemdelingenlegioen terugverkocht.
Camerone is nu voor het vreemdelingenlegioen het symbool voor standhouden tot de laatste patroon, tot de laatste man, voor de vervulling van de plicht waarvoor de Legionnair zijn woord gegeven heeft. Daarom wordt elk jaar op 30 april de dag van Camerone herdacht bij het monument in het hoofdkwartier in het Zuidfranse Aubange. De houten handprothese, het belangrijkste relikwie voor het Legioen, wordt dan tijdens een ceremonie door een uitverkoren Legionnair over de paradeplaats naar het Monument aux Morts gedragen. Snik.


En passant kwam ik op internet een online boek over het vreemdelingenlegioen tegen getiteld "Inside the foreign legion. The sensational story of the world's toughest army" van John Parker.


Gratis te downloaden op:
https://www.semperfidelis.ro/request.php?108


Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives