maandag 26 juli 2010

DDT - van wondermiddel tot milieuramp


In het archief van het Legermuseum bevindt zich productinformatie en promotiemateriaal van het middel TRIX van het Zwitserse chemieconcern Geigy, nu Ciba-Geigy. TRIX is een snelwerkende vorm van DDT bedoeld voor de bescherming van textiel tegen insectenvraat door bijvoorbeeld motten. Het Legermuseum heeft destijds, in 1946, dit middel aangekocht voor de bescherming van de uniformverzameling. Men ging hiervoor niet over één nacht ijs. In de correspondentie vinden we uitgebreide testrapporten over de werking van TRIX en de verwachting wordt uitgesproken dat er nu eindelijk eens een middel is gekomen dat werkelijk werkt. Er werd 10 kilogram aangekocht voor fl. 7,15 per kilo bij de Nederlandse vertegenwoordiging H.von der Fuhr in Tilburg.

De geschiedenis van DDT is wonderlijk. Het is al in 1874 uitgevonden door iemand die nu door iedereen vergeten is. Jarenlang werd er niets met de uitvinding gedaan totdat in 1939 de Zwitser Müller voor het eerst de dodelijke werking aantoonde op luizen, huisvliegen, coloradokevers en malariamuggen. Met het Geigy-patent dat in Washington was ondergebracht, kreeg het Amerikaanse leger een belangrijk wapen in handen. Geheimhouding door Geigy werd afgedwongen en de hele productie werd bestemd voor gebruik door het Amerikaanse leger. Ze produceerden in 1945 bijna 1000 ton DDT per maand en men schreef dat voorlopig niet te verwachten viel dat er snel iets beschikbaar zou komen voor civiel gebruik. DDT werd gezien als een preventief middel bij uitstek om epidemieën tegen te gaan. Men schrijft lyrisch over de onbegrensde mogelijkheden waarvan het einde nog lang niet in zicht is. Een tyfus uitbraak aan het Italiaanse front werd voorkomen door het bepoederen van meer dan 2 miljoen mensen met DDT. Er werden 42 ontluizingsstations ingericht. Heel Napels stroomde er heen om zich het fijne, witte poeder in open kragen en blouses te laten blazen, in mouwen en rokken en broeken. Mobiele sproeiwagens reden over het strand om alle badgasten te sproeien. Het Amerikaanse leger ontwikkelde apparaten voor het bestuiven van kleding zonder dat deze uitgetrokken hoefde te worden. Het kwam er op neer dat de kleding bij de enkels en polsen dichtgebonden werd waarna het poeder naar binnen gestoven werd bij de kraag, met een balloneffect tot gevolg. Ondergoed dat geïmpregneerd werd met een vloeibare oplossing van DDT bleef twee maanden vrij van luizen, zelfs als het maar 1 keer per week gewassen werd. Geïmpregneerde bedden in ziekenhuizen bleven 300 dagen vrij van bedluizen en een muur die ermee bestreken werd bleef een maand dodelijk voor elke vlieg die er op neerstreek

Uit een tijdschrift uit die tijd: "Mede dank zij dit middel, dat in 1943 algemeen in de geallieerde legers in gebruik werd genomen, werd voorkomen, dat, zooals voorheen, meer soldaten aan ziekten dan aan vijandelijke kogels ten offer vielen. Ernstige epidemieën zijn niet voorgekomen, zelfs niet in de tropen."
DDT werd gezien als een van de grote ontdekkingen van de mensheid vergelijkbaar met de ontdekking van penicilline. Na de oorlog kwam DDT beschikbaar voor civiel gebruik vooral in de landbouw als insecticide en steeg het gebruik explosief. Hierin past ook de interesse door het Legermuseum in 1946. In 1948 kreeg Paul Hermann Müller, de chemicus die het middel in 1939 had herontdekt, de Nobelprijs voor zijn ontdekking van DDT als gif tegen schadelijke insecten. Het is opmerkelijk dat iemand de Nobelprijs kreeg voor iets dat hij niet eens zelf had uitgevonden.

De reputatie van DDT liep voor het eerst een deuk op door de verschijning van het boek Silent Spring van de Amerikaanse bioloog Rachel Carson. Het boek ging in op de impact die het ongelimiteerde gebruik van DDT had op het milieu. Het was definitief afgelopen toen in de 70-er jaren aan het licht kwam hoe schadelijk DDT eigenlijk was en de publieke opinie zich tegen het gebruik keerde. Er kwamen steeds meer landen die het product in de ban deden, te beginnen met de meest ontwikkelde landen, maar export naar derde wereld landen bleef nog steeds doorgaan. Zelfs nu zijn er nog landen waar het middel gebruikt wordt, met name India en Noord-Korea. In Afrikaanse landen wordt DDT nog steeds gebruikt in de strijd tegen malaria.
Voor mensen wordt DDT geclasseerd als "middelmatig giftig", zou gevolgen hebben voor de voortplanting en wordt direct in verband gebracht met diabetes. Mensen die veel werken met DDT krijgen neurologische problemen en astma. Verder wordt aangenomen dat DDT lever- en borstkanker kan veroorzaken. Het grootste nadeel van DDT is dat het gemakkelijk in de voedselketen terecht komt waar het zich ophoopt. Het is dodelijk voor vogels en bevindt zich in het vet van levende organismen. Residu van DDT komt nog steeds overal in het milieu voor en er zijn resten aangetroffen op de zuidpool.

De documentatie en het foldertje in het archief zijn een opmerkelijk tijdsdocument voor een middel dat niet zo onschuldig bleek als de schaapjes op het omslag deden vermoeden.

Archiefreferentie 0856-0027

Website met wetenschappelijke gegevens over DDT:
http://www.popstoolkit.com/about/chemical/ddt.aspx
Blogartikel over de grafische vormgeving van Geigy productreclame:
http://thingstolookat.blogspot.com/2009/03/geigy.html




Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

vrijdag 23 juli 2010

Oudejaarsavond 1915


Op televisie wordt midden in de zomer ook wel eens een kerstfilm uitgezonden dus waarom nu geen stukje over oudejaarsavond. Oudejaarsavond 1915, in de landen om ons heen wordt oorlog gevoerd, en ons leger staat aan de grenzen de neutraliteit te bewaken. De mannen van de 3e compagnie van Infanterie Regiment 16 hebben pech die nacht want zij moeten op wacht staan en zullen de jaarwisseling niet thuis in familiekring kunnen doorbrengen.
23 jaar later, in 1938, schrijft de compagniescommandant van destijds, nu intussen Luitenant-Kolonel F.E.Knoote aan het Legermuseum. Hij begint zijn brief aan Generaal Hoefer als volgt:
"De mogelijkheid is niet uitgesloten dat u zich mijner nog zult herinneren toen ik (...) dagelijks op en neer reisde met het lokaaltje en ik meermalen het voorrecht heb gehad U daarin te ontmoeten als U van uit Hattem op reis waart naar de Doorwerth".

Overste Knoote heeft kort daarvoor het museum in Doorwerth bezocht en bij deze gelegenheid een draagmedaille geschonken die hij destijds had laten slaan en uit eigen zak had betaald.
"Aanleiding tot dit feit was dat in 1915 mijn onderdeel én met Kerstmis én met Oud & Nieuwjaar in volledige sterkte en dus zonder verloven geconsigneerd was aan de grenzen. Ik heb toen de Oudejaarsavond aan die grenzen met mijn 240 man gevierd en herdacht, bij welke gelegenheid ik hen ieder een medaille uitreikte."
Op de medaille staat aan de ene zijde de tekst: Oudejaarsavond 1915 , 3 - I - 16 R.I. en op de keerzijde staan wapens met het onderschrift : God behoede Nederland
Overste Knoote was er niet helemaal zeker van of het museum wel prijs zou stellen op een dergelijk souvenir, maar de heer van Limburg Stirum overtuigt hem tijdens het bezoek dat er meer van dit soort medailles in de collectie aanwezig zijn, en toont hem de vitrines. Tot Knootes grote verbazing ontdekt hij in een van de vitrines zijn eigen medaille. Bij nadere beschouwing blijkt dit exemplaar echter slechts half afgewerkt. En Knoote probeert op een beleefde maar toch niet mis te verstane wijze in zijn brief duidelijk te maken dat hij hierover beslist niet te spreken is:
"Bij het bezichtigen van de vitrines ontdekte ik tot mijn verwondering mijn medaille in half afgewerkte toestand. U zult allicht beter weten hoe dat ding daar gekomen is dan ik, maar ik noem het slechts een surrogaat. Niemand anders dan Begeer kan U dat half afgewerkte ding hebben toegezonden. De ring mankeert, de kleur is anders en slechts één zijde is bedrukt. Het doet mij daarom genoegen U thans de medaille te hebben kunnen aanbieden zooals hij werkelijk ten getale van 240 is geslagen. Ik hoop dan ook dat U deze echte medaille in de plaats zult willen leggen van die half afgewerkte."
De situatie wordt nog iets gênanter als uit het jaarverslag blijkt dat het halfbakken exemplaar niet een naast de productielijn gevallen krijgertje is, maar dat er daadwerkelijk voor betaald is aan de firma Begeer in Utrecht. Waarschijnlijk zou de overste niet helemaal tevreden zijn geweest als hij nu in de vitrines zou kunnen kijken. Zowel zijn schenking, als de half afgemaakte versie van Begeer zijn bewaard gebleven maar wie zou ze na het lezen van de brief van Knoote ooit nog van elkaar durven scheiden.

Archiefreferentie 0834-0016
Museumobjecten 072850 en 072851

Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

donderdag 15 juli 2010

De Kondschapsdienst


De geschiedenis van de Militaire Inlichtingendienst begint een paar jaar voor de Eerste Wereldoorlog met iets dat Studiebureau Vreemde Legers heette, maar als officiële oprichtingsdatum geldt 25 juni 1914. Toen ontstond de derde afdeling van de Generale Staf, kortweg genaamd GS III en het was tot aan het uitbreken van de oorlog het eenmansbedrijfje van luitenant der cavalerie H.A.C.Fabius.

Taak was uiteraard het verzamelen van inlichtingen over de buitenlandse legers. Een van de manieren waarop men dit probeerde te bereiken was door middel van de Kondschapsdienst. Een netwerk van informanten, particulieren, burgers die in de buurt van de grens woonden, douanebeambten, handelaren, mensen die regelmatig en zonder argwaan te wekken gemakkelijk de grens over konden, die werden geronseld om inlichtingen te verzamelen over de buurlanden. Het ging bij de Kondschapsdienst niet bepaald om geheim agenten. Het waren eerder verkenningen door fietstochtjes en waarnemingen met de verrekijker.
Deze informanten brachten rapport uit aan de divisiecommandanten van het leger, die op hun beurt de inlichtingen weer doorgaven aan bureau GS III, het bureau van Fabius.

Na de Eerste Wereldoorlog raakte de noodzaak tot verzamelen van inlichtingen wat op de achtergrond, om in de jaren 30 weer op te bloeien. De meeste Kondschappers werden toen gerecruteerd uit kringen van mensen met een militaire achtergrond, maar toen bij de mobilisatie alle reserveofficieren werden opgeroepen zat men in één klap zonder personeel, dus dat was geen slimme zet. Er zijn voorbeelden bekend waarbij men toen uit nood maar de buurman nam, of aan de vrouw van de opgeroepen officier vroeg om een vervanger te zoeken voor haar man. De Kondschapsdienst in de Tweede Wereldoorlog wordt dan ook als een mislukking gezien. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog weken de meeste kopstukken van GS III uit naar Londen, maar Fabius en de rest van de afdeling bleven in bezet gebied achter. Wel is op last van Fabius in de meidagen van 1940 het archief van GS III vernietigd.

Zoals ook al beschreven in het stukje "Asperges voor de landsverdediging" werd op 1 december 1940 het Weermachtsarchief opgericht, met als doel het bijeenbrengen van de belangrijkste archieven van de land- en zeemacht. Op 24 maart 1941 ontving het Legermuseum in Leiden een brief van de directeur van dit Weermachtsarchief, Luitenant-Kolonel G.Fabius. (Wel familie van de H.A.C.Fabius van GS III maar op welke manier? Ik weet het niet, er zijn veel Fabiussen geweest in het Nederlandse leger). Hij schrijft:

"Met dit schrijven doe ik u toekomen een doos met penningen, welke door den Chef van den Generalen Staf omstreeks 1910 werden uitgereikt aan personen belast met den Kondschapsdienst, teneinde zich als zoodanig te kunnen legitimeren. Deze penningen zijn tusschen de aan mij gezonden archieven van den Generalen Staf gevonden. Ik vermeen er goed aan te doen, U deze voor het Legermuseum af te staan."

Ondanks herhaalde pogingen is het nog niet gelukt om de penningen in de collectie te traceren. Het is ook onduidelijk hoe ze er precies uit moeten zien. Het inlichtingenwerk en de Kondschapsdienst zijn toch met wat geheimzinnigheden omgeven. Zelfs het uiterlijk van de penningen was geheimzinnig, want Dick Engelen (zie hieronder) schrijft er over: "Om zich te kunnen legitimeren, kregen de kondschappers een penning uitgereikt waarvan vorm en opschrift de militaire commandanten bekend was".
Ik vraag me af of deze kennis nu verloren is gegaan. Zouden wij ze wel kunnen herkennen? Fabius vermeldt nog wel in zijn brief dat hij één enkel exemplaar van een penning naar het Krijgsgeschiedkundig Archief heeft gestuurd, maar dat is bij het bombardement op het Haagse Bezuidenhout in 1945 ten onder gegaan, dus dat biedt ook geen oplossing.
Bij gebrek aan iets beters heb ik een foto geplaatst van mijn eigen hondenpenning, hoewel ik nooit op de fiets en met een verrekijker de grens over ben geweest.

Archiefreferentie voor de brief van G.Fabius: 0844-0008

De geschiedenis van de militaire inlichtingendienst is beschreven in het boek van Dick Engelen, De militaire inlichtingendienst 1914-2000, Den Haag 1999
Of voor iets zwaarder geschut:
The Netherlands and World War I ; espionage, diplomacy and survival
Hubert P. van Tuyll van Serooskerken, 2001
Beide boeken zijn aanwezig in de bibliotheek van het Legermuseum.

Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

dinsdag 13 juli 2010

Geen bommen op Den Haag


Ook steeds gedacht dat het afstoten van verantwoordelijkheden door de overheid iets was van de laatste jaren? Niets is minder waar. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog kon men er ook wat van. Door jarenlange bezuinigingen bij defensie waren veel gemeenten en bedrijven van mening dat zij onvoldoende beschermd waren tegen aanvallen vanuit de lucht. Na klachten hierover reageerde de politiek met de stelling dat degenen die zich zorgen maakten dan maar zelf luchtdoelgeschut moesten kopen omdat de overheid er geen geld voor had. En zo kon het gebeuren dat op meerdere plaatsen geld bijeen werd gezameld in een poging om de bescherming tegen luchtaanvallen enigszins op peil te brengen.
In Den Haag werd het Comité Luchtverdediging opgericht om geld in te zamelen voor de aanschaf van 9 batterijen met stukken van 2 cm luchtdoelgeschut. In het archief van het Legermuseum bevindt zich een (kopie van) een brochure van dit comité, getiteld "Geen bommenwerpers boven Den Haag".
Op de voorkant afgebeeld staat een kaart van Den Haag met de schootsbereiken van 13 batterijen die tezamen een volledige dekking van de stad laten zien. Vier van deze batterijen waren door de gemeente geplaatst, de aanvullende 9 moesten nu door de burgerij bij elkaar gesprokkeld worden. De kosten hiervoor bedroegen fl. 412470,-. Het comité had ook uitgerekend hoe iedere burger zijn steentje bij kon dragen. Als richtlijn gaf men aan dat het bedrag gehaald zou worden als iedereen op de volgende manier mee zou doen:
Een huurder van een huis diende 1 procent van zijn jaarlijks huurbedrag af te dragen. Een eigenaar van een huis kon helpen met 1 à 3 duizendste van de verzekerde waarde van eigendom en inventaris. Een hypothecaire schuldeiser moest meedoen met 1 duizendste van het hypotheekbedrag
Het comité vond dat een "betrekkelijk niet hoog bedrag, dat te vinden moet zijn en dat betrekkelijk makkelijk opgebracht kan worden als allen medewerken. En wie zou de afweer van het overal dreigende gevaar aan anderen willen overlaten?". Men zag het als een verzekering en stelde: "Het gevaar dat uw huis bij een bombardement getroffen wordt is groter dan het risico dat uw huis in vredestijd afbrandt". Als afschrikwekkend voorbeeld werd bovendien het bombardement op Barcelona aangedragen waar de bommenlast van een enkele bommenwerper gemiddeld 63 slachtoffers had geëist.

In het boek van E.H.Brongers, "De slag om de residentie", staat de tekst van een krantenadvertentie uit de Haagse Courant van 28 september 1939, van hetzelfde Comité Luchtverdediging:
"Collecte voor den aankoop van luchtdoelgeschut. Vrijdag en zaterdag zal Den Haag zijn gave offeren voor de aankoop van luchtdoelgeschut. U weet allen waarom het gaat. Bescherm Uw stad, Uw huis, Uw gezin tegen het gevaar uit de lucht. Uw gave komt ten bate van het Comité Luchtverdediging Den Haag - giro 10428"

Met het ingezamelde geld zou defensie de vuurmonden aankopen en de stukken werden rijkseigendom (zo kom je ook aan je spullen). Defensie deed er dan nog wel uit eigen zak wat munitie bij, en zorgde voor instructeurs voor de training van het bedienend personeel. Dit personeel moest geregeld worden door gemeente en bedrijven zelf en waren veelal vrijwillige personeelsleden van de bedrijven die daarvoor in hun eigen tijd moesten oefenen. Ze kregen wel de militaire status en een Nederlands militair uniform.
Op tal van plaatsen in het land kwam op deze manier een luchtverdediging tot stand onder de noemer Vrijwillig Landstormkorps Luchtafweerdienst. Den Haag kon bij het uitbreken van de oorlog beschikken over 11 vuurmonden, maar de training van het personeel was nog onvoldoende van de grond gekomen. Delft was het verst gevorderd met 12 vuurmonden verdeeld over 5 pelotons, die op de eerste oorlogsdag zeker 16 vliegtuigen hebben neergeschoten.

Herinneringstegel Luchtafweerdienst Delft


Van deze afdeling Delft nu, heeft het Legermuseum een interessante herinneringstegel, waarvan in het archief ook de schenkingspapieren bewaard zijn. Het bord is op 11 augustus 1940 geschonken door de commandant, de Reserve Kapitein der Speciale Diensten C.M.Hage uit Delft. Hij vermeldt in de begeleidende brief dat de tegel uitgereikt is aan alle vrijwilligers van de afdeling Delft van het Vrijwillig Landstormkorps Luchtafweerdienst. Hij wijst op de actieve rol die de eenheid gespeeld heeft in de oorlog en heel fijntjes merkt hij op "dankzij de medewerking van den vijand kunnen wij terugzien op 16 afgeschoten vliegtuigen".
Opmerkelijk is dat het bord al zo kort na de gebeurtenissen in 1940 vervaardigd is. Blijkbaar werd er door de bezetter geen kwaad in gezien dat er een feit herdacht werd dat op 10 mei 1940 zo nadelig voor hem was geweest. Of ze hebben het gewoon niet in de gaten gehad wat hier nu eigenlijk herdacht werd.
De heer Hage geeft in zijn brief nog een mooie beschrijving van de tegel:
"Het silhouet van de gemeente Delft met op den achtergrond een dreigende wolk. In de blauwe hemel boven den stad strekken de beschermende vleugels van de Lucht Afweer Dienst zich uit. De tegel werd uitgevoerd door de Porceleyne Flesch te Delft en is ontworpen door den teekenaar L.Senf van deze fabriek. De tegel is niet in den handel verkrijgbaar. Ieder exemplaar is aan de achterzijde voorzien van de handteekening van den commandant."
De vrijwilligers van het korps waaraan de tegel werd uitgereikt, waren vooral medewerkers van enkele grote bedrijven, o.a. Calvé. De commandant Cornelis Marius Hage was zelf directeur van de Lijm- en Gelatinefabriek in Delft.
Als klein zijsprongetje zij nog vermeld dat mevrouw Anna Maria Hage-Koekebacker, de echtgenote van de commandant, vanaf 1940 jaarlijks op 10 mei een krans bij het monument voor de gevallenen heeft gelegd tijdens de dodenherdenking in Delft. Na de bevrijding werd deze traditie aangevuld met een toespraak van de heer Hage zelf en kransleggingen van oud-strijders.

Met dit verhaal zijn vier Legermuseum bronnen aan elkaar geknoopt, te weten:
De brochure van het Comité Luchtverdediging Den Haag bevindt zich in het dossier van de tentoonstelling "Mobilisatie 1939-1940" uit 1989, met archiefreferentie 0864
Archiefreferentie omtrent de schenking van de herdenkingstegel LAD Delft is 0831-0017 en deze brieven zijn tevens gedigitaliseerd.
De herinneringstegel is museumobject 067605
Zie voor informatie over het Vrijwillig Landstormkorps Luchtafweerdienst het artikel met dezelfde titel in Armamentaria 21 van W.A. Feitsma.
Online beschikbaar op http://www.collectie.legermuseum.nl/sites/strategion/contents/i004555/arma21%20vrijwillig%20landstormkorps%20luchtafweerdienst.pdf

Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

woensdag 7 juli 2010

Oranje, oranje, oranje...


Ook Hard-Papier ontkomt er niet aan. Nederland is in de ban van Oranje. Er waren ooit tijden waarop er niet zo uitbundig met de kleur oranje te koop kon worden gelopen.
Aandacht voor een briefje, eigenlijk een afleveringsbon, uit 1944, van het Afwikkelingsbureau van Artillerie-Inrichtingen. Aan deze levering van de fabriek Hembrug die zich in het archief bevindt, is klaarblijkelijk een bestelling van het Legermuseum vooraf gegaan. Bijna achteloos, onopvallend tussen andere zaken, tussen de 5 kilogram lederolie en de 10 kilo ozokeriet (een soort parafine), vinden we de bestelling voor 10 meter oranje vlaggedoek. Oranje vlaggedoek in augustus 1944. Dat is toch wel opmerkelijk, dat het besteld kon worden en niet minder opmerkelijk dat het ook nog geleverd kon worden. Maar het was nog wat te vroeg om de vlag uit te steken. Even een paar datums om het vizier te richten:
6 juni - landingen in Normandië en begin van de bevrijding van Europa
4 augustus - bevrijding van Parijs
3 september - bevrijding van Brussel
4 september - bevrijding van Antwerpen
Dinsdag 5 september was in Nederland Dolle Dinsdag. Toen dacht men dat het snel afgelopen zou zijn met de Duitsers, maar dat viel nog tegen zoals we nu weten.

Zoals gezegd was half augustus nog wat vroeg, maar dat de bevrijding eens zou komen, daar was men na de invasie wel van overtuigd. Heeft men het oranje vlaggedoek toch al besteld met het oog op de nabije toekomst? Bijvoorbeeld voor het maken van oranje armbanden voor de Binnenlandse Strijdkrachten? De officiële richtlijn hiervoor kwam pas later, op 12 september zoals we kunnen lezen in Armamentaria nummer 15 in het artikel "Kleding, Uitrusting, Distinctieven en Bewapening van de Binnenlandse Strijdkrachten 1944-1945".


Maar hoe georganiseerd gingen dit soort zaken? En wilde men vanaf 12 september dergelijke armbanden produceren dan moest men toch ook het textiel hiervoor voorhanden hebben.
Daarom toch maar een plaatje van zo'n armband. Ik houd het er op dat onze 10 meter oranje stof voor een dergelijk doel gebruikt is.

Archiefreferentie 0856-0019

Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives

zondag 4 juli 2010

Jordaanoproer, 4 - 7 juli 1934


Elk jaar op 4 juli wordt op de Noordermarkt in Amsterdam, bij het beeld van Sophie Hupkens, het Jordaanoproer van 1934 herdacht. Vooral in 2009, toen het precies 75 jaar geleden was, werd er veel aandacht aan besteed met het voorlezen van teksten en ooggetuigeverslagen, en met een fototentoonstelling.
Dit jaar zal het wel wat kleinschaliger zijn want ik heb er niet veel van kunnen vinden in de agenda's. Wat gebeurde er eigenlijk in juli 1934, en wat was de aanleiding?

In de crisisjaren na de beurscrash van 1929 heerste enorme werkloosheid. Nadat in 1934 de werklozensteun drastisch verlaagd werd braken onlusten uit in Amsterdam gericht tegen het beleid van de toenmalige premier Colijn. De gebeurtenissen zijn de geschiedenisboeken ingegaan onder de naam Jordaanoproer omdat in de Jordaan de rellen het hevigst waren. Op 4 juli 1934 sloeg de vlam in de pan tijdens een protestbijeenkomst van een organisatie van de communistische partij in De Harmonie aan de Rozengracht. Wanhopige en woedende arbeiders raakten slaags met de politie. De volgende dag veranderden de gevechten in complete veldslagen. Barricades werden opgeworpen en het leger werd te hulp geroepen. Op 7 juli werd het verzet gebroken. Er waren toen vijf doden gevallen.


Op de website van de Stichting Jordaanmuseum wordt het zo verwoord:
In de Jordaan en in andere arbeidersbuurten kwamen mensen in opstand. In de avond van 4 juli werden barricaden opgeworpen. Het kostte politie en militairen een week om te paard, met blanke sabel en karabijn, met getrokken pistool, in motoren met zijspan, vanuit open laadbakken en met pantserwagens het oproer neer te slaan. De straten werden letterlijk leeggeschoten.

Tegen deze achtergrond moeten we de brief zien van 19 juli 1934 geschreven door J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst, Generaal Majoor, Adjudant in buitengewone dienst van H.M. de Koningin, bevelhebber in de 4e Militaire Afdeling, gericht aan Generaal-Majoor Hoefer.
Hij schrijft :
"Tijdens de onlusten te Amsterdam werd 7 juli j.l. door de bezetting van den wielpantserwagen "Bison" een roode vlag, welke in de Tuinstraat, gelegen in de Jordaanbuurt, uit de 1e verdieping van een geheel van ramen en deuren beroofd huis was uitgehangen, vermeesterd.
Ik moge u verzoeken mij mede te willen deelen of toezending van deze roode vlag U ter plaatsing in het Nederlandsch Legermuseum aangenaam zou zijn."


De vlag werd op 24 juli daadwerkelijk opgestuurd. Of hij nog in de collectie aanwezig is valt te betwijfelen.

Bison, Buffel en Wisent


Interessant is de vermelding van pantserwagen Bison. Het Nederlandse leger beschikte in die tijd over drie pantserwagens, de Bison, de Buffel en de Wisent. Ze waren gebouwd in 1932 door Artillerie-Inrichtingen Hembrug op het chassis van een Morris vrachtwagen en naar een ontwerp van kapitein J.Wijnman. Daarom ook wel genaamd Wijnman pantserwagen maar nog beter bekend als "koekblikje". Niet verwonderlijk als je de foto's ziet.
Eind 1939 waren deze koekblikjes nog steeds in gebruik blijkt uit de herinnering van een huzaar, gemobiliseerd in Beers in de buurt van Grave:

Naast het "wachtgebouw", voor het gemeentehuis stond plotseling een soort pantserwagen en voorop de groene motorkap stond met kleine bruine lettertjes "De Bison" geschilderd. Na een paar dagen was hij plotseling ook weer verdwenen, even geheimzinnig als hij gekomen was. Hij had wel veel bekijks gehad, maar hoe hij daar gekomen was, wat hij daar gedaan had en wat voor soldaten er in gezeten hadden, wist geen mens. Na een paar weken was hij weer terug of was het nu toch een andere? Op het tweede voertuig stond met dezelfde kleine letters "De Buffel". Een en een is twee, dus hadden wij tenminste twee van deze moderne gevechtswagens in onze sector rondhuppelen. Overal kon men deze "tanks" ergens onverwachts aantreffen, maar altijd maar een. Waar zijn tweeling­broertje uithing was onbekend. We zagen ze in Uden, Haps, Escharen, Grave en overal, zelfs in de kleinste plaatsjes opduiken.
(uit: Herinneringen aan mijn Diensttijd bij het Tweede Regiment Huzaren, Sjef Paijmans)

Archiefreferentie
Brieven van J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst, 19 en 24 juli 1934

De site van het Nederlands Fotomuseum toont enkele foto's uit de serie Arbeidersfotografen:
http://www.nederlandsfotomuseum.nl/content/view/442/200/lang,nl/
Het stadsarchief van Amsterdam bezit foto's over het onderwerp in de Collectie Historische foto-opdrachten
http://stadsarchief.amsterdam.nl/presentaties/amsterdamse_schatten/oproer/politieoptreden/index.nl.html
De Koninklijke Bibliotheek heeft een dossier-pagina over het Jordaanoproer met verwijzingen naar literatuur:
http://www.kb.nl/dossiers/jordaanoproer/index.html
Als laatste deze informatieve site over de historie van het Jordaanoproer
http://www.canonvanamsterdam.nl/venster/jordaanoproer

Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives