Ook Hard Papier is even met vakantie geweest, onder meer met een bliksembezoek aan Camp de Suippes, het artillerieschietkamp in de Franse Champagne. Dit militaire terrein ligt altijd als een hinderlijk en ontoegankelijk obstakel in de weg voor mensen die het Eerste Wereldoorlog slagveld willen bezoeken. Als je dan eens de mogelijkheid hebt om legaal naar binnen te gaan dan grijp je die kans. Het was voor het eerst dat er een slagveldbezoek werd georganiseerd buiten de bustocht van de tweejaarlijkse Journée des Villages Detruits. Een wandeling van 15 kilometer, over het noordwestelijke deel van het slagveld. Vertrekpunt was de ingang van het kamp bij Sommepy, aan het einde van het weggetje met het monument voor het 329e Regiment Infanterie. Op een geïmproviseerde parkeerplaats net binnen de hekken van het kamp verzamelden zich alle deelnemers die kans hadden gezien zich aan te melden voor het evenement.
Verwelkomd door Jean-Pierre van de vereniging Main de Massiges met "les Hollandais", bleken we later ook de enige niet-fransen te zijn in het gezelschap. De meesten hadden het lokale 51 op de nummerplaat. De aanmelding was gelimiteerd tot 120 personen, en als ze geen stop hadden ingevoerd was het aantal met gemak tot 300 opgelopen volgens Jean-Pierre. De 120 man werd verdeeld in vijf groepen van 20 (Franse rekenmethode) waarvan de indeling vooraf was bepaald op basis van vrienden, relaties, enz. en elke groep werd aangevuld met een gids en een militair met portofoon. We werden er nog even aan herinnerd op militair terrein te zijn door het voorlezen van de reglementen door een caporal-chef van de schietbeveiliging die de hele dag met een jeepje als een vervelende bromvlieg om ons heen zou blijven zwermen. Alle namen van de deelnemers werden per groep voorgelezen en aan het einde van de dag werd gecontroleerd of iedereen ook weer teruggekomen was. Er mocht eens iemand op het idee gekomen zijn zich schuil te houden in een loopgraaf. Vreemd genoeg bleek bij terugkeer onze groep groter dan bij vertrek !???
Wij waren ingedeeld bij Eric Marchal aan wie ik ook de uitnodiging te danken had. Vertrek om 9 uur sharp, bepakt met lunchpakket en regenbescherming. Maar in onze ooghoeken hadden we al wel een auto met aanhanger gezien waar de nodige koelboxen in waren geladen, dus we twijfelden aan het self-supporting karakter van sommige deelnemers.
De route ging via Mont Muret naar hoogte 193 (Arbre Höhe) waar mijn bijzondere interesse naar uitging vanwege het dagboekmanuscript van Leutnant Hanns Schammer dat ik aan het annoteren ben. Onderweg kwamen we langs loopgraven waarvan de benamingen tranchée de Pologne en tranchée de la Vistule met een flinke korrel zout genomen moeten worden. Op de loopgraafkaarten zijn lang niet alle loopgraven van een naam voorzien, en deze namen waren de enige aanduidingen in de ruime omgeving dus voor het gemak maar van toepassing verklaard op de stukken loopgraaf die wij konden zien. Dat het gezelschap niet alleen bestond uit slagveldtijgers maar ook uit goedbedoelende gelegenheidswandelaars bleek uit de vraag hoe lang zo'n loopgraaf nu eigenlijk was. Eric gaf met een stalen gezicht als antwoord dat ze van de Noordzee tot de Zwitserse grens liepen. Op de kaarsrechte weg van Souain naar Tahure (de weg waar Apollinaire het over heeft in zijn gedicht Le Poète. Hij zat in november 1915 op deze plaats) werden we verrast door een stel wilde zwijnen. Ze leken aanvankelijk helemaal niet schuw en bleven rustig staan, maar toen we dichterbij kwamen verdwenen ze natuurlijk in de struiken. Vanaf deze weg was er naar het zuiden toe uitzicht op enkele artilleriedoelen waar vandaag een paar reeën tussendoor scharrelden.
De lunch te velde was in het voormalige dorpje Tahure, waar we door het eerder gesignaleerde aanhangertje werden verrast met een aperitief, naar keuze een kir van cassis met witte wijn of een violette van witte wijn met likeur. De lunch ging weer echt op z'n Frans met allerhande meegebrachte thuisbaksels, salades, eieren, tomaten, patés en flessen drank. Een in onze nabijheid opererende koelbox-familie was heel bezorgd over ons welzijn en ons werd meermalen gevraagd of we eigenlijk wel gegeten hadden. Uiteindelijk konden we niet ontsnappen aan een stuk zelfgemaakt paté-in-bladerdeeg. Bijzonder aardig natuurlijk.
Tijdens de lunchpauze was er gelegenheid om via een bospad een zijsprong te maken naar de bron van de Dormoise, maar omdat de regengoden vooral dit uur hadden uitgekozen en vanwege onheilspellende berichten over een erg moerassige route, hebben we dit onderdeel voorbij laten gaan.
Na de lunch ging de route via de Dreckschlucht, die zijn naam helemaal geen eer aan deed want mooi begroeid met gras, naar de Butte de Tahure. Ook de Franse naam Ravin des Mûres konden we niet plaatsen want bramen of andere bessen hebben we ook niet gezien.
Toen we het dal uitklommen werd duidelijk waarom de Butte zo berucht was. Opmerkelijke hoogteverschillen in het terrein en de Butte stak als een eenzame bult af tegen de omgeving. Een goed zicht na het optrekken van de mist maakte duidelijk waarom deze heuvel zo'n belangrijke positie innam en waarom hier zo hard om gevochten is. Via een meer noordelijke route, achter de voormalige Duitse linies langs, keerden we terug naar Mont Muret. Het weer was intussen geheel opgeklaard en de jassen konden uit.
Zoals verwacht bleek er achteraf toch weer vrij weinig van de loopgraafstelsels te zien. Enerzijds het gevolg van de uitbundige begroeiing zo midden in de zomer, maar ook omdat de krijtbodem hier erg brokkelig is en 90 jaar erosie het meeste heeft uitgewist. Heel anders dan de veel stabielere gaize in de Argonne of de zandsteen in de Vogezen.
Tijdens het lopen vertelde Eric dat er onlangs zes lichamen van Duitse soldaten waren teruggevonden aan de voet van de Kanonenberg, net buiten de rand van het artilleriekamp. Een ontwortelde grote boom in de buurt van de Hertzbergtunnel en de Chausson Ferme had de resten van de Duitsers aan het oppervlak gebracht. Eric had niet de Duitse gravendienst gewaarschuwd, die naar zijn mening te onzorgvuldig en te gehaast te werk gaan, maar had een Franse archeologische dienst gebeld. Het bleken zes soldaten waarvan twee met een identiteitsplaatje van de 4e compagnie van Füsilier Regiment 35. Aan de hand van de positie van de skeletten en de stand van de ledematen is geconcludeerd dat de zes hier begraven zijn geweest, niet gevallen, en dat dit op een haastige manier is gebeurd, bijvoorbeeld onder vijandelijk vuur. Er was bovendien een antropoloog uit Marseille gekomen die op basis van ouderdomsonderzoek van de botten tot de constatering was gekomen dat het zeer jonge soldaten moeten zijn geweest. Eric zal me de gegevens en foto's van de opgravingen toesturen dus later meer hierover.
Aris de Bruijn
The Legermuseum Archives
mooi artikel!
BeantwoordenVerwijderen